Erwin Mortier

    Sur son site, la radio flamande Klara présente une rubrique intitulée Columns dans laquelle deux auteurs donnent un billet d’humeur à peu près bi-mensuel. L’un d’entre eux est Erwin Mortier que j’aime baucoup. Comme je crains que cette rubrique disparaisse un jour sans laisser de traces, je recopie ici quelques-uns des billets d’Erwin Mortier.
    Je recommande de l’écouter le vendredi matin, juste avant 9 heures sur Klara, car sa lecture à haute voix sur un ton très particulier (comme si on avait ralenti la voix de Jeanne Moreau) donne du sel à ses textes.

Cultuurpest           Erwin Mortier 24 – 6 – 2005
In de rest van het land mag het dan al weken veel te droog zijn, over cultureel Vlaanderen regent het dezer dagen weer volop statistieken.‘Aantal Cultuurparticipanten daalt met 5,3 procent’ kopte de ene krant. ‘Cultuur Is een groeisector’, blokletterde dan weer een andere, waarin te lezen viel dat het vaderland stilaan rijp is voor creative industries, dat zijn, ik citeer, ‘cultuurmaaksels die meedingen op de commerciële markt.’ En verder juichte een of andere meneer die zich bezighoudt met Vlaamse indicatoren, dat zijn schadelijke stoffen in waspoeder, vermoed ik, dat de werkgelegenheid in de culturele sector met maar liefst 25 procent gestegen is, veel meer dan elders – maar dat komt misschien omdat pretparken à la kabouter Flopland of hoe ze ook mogen heten zichzelf tegenwoordig ook al culturele instellingen mogen noemen. In diezelfde kranten stond trouwens, en eveneens onder de noemer cultuur, te lezen dat de nieuwe Samson gevonden is. De bijbelfiguur, dacht ik, maar het blijkt een hond te zijn die voor kinderen optreedt met de arm van een volwassen man in zijn kont, en daarmee nog wegkomt ook – maar ik dwaal af.

Wat een cultuurmaker als ik van dit alles vindt? Dat het cultuurparasitisme floreert als nooit tevoren, en dat het dringend moet regenen. Mijn prei en mijn patatten beginnen er bleekjes uit te zien, en met die hitte heeft een onnozel schaap als ik, dat gewoon maar probeert te schrijven zonder daarbij om de haverklap door hotemetoten allerhande gestoord te worden, meer last van strontvliegen dan anders. Ik wou dat ik een koe was. Dan kon ik ze tenminste doodmeppen met mijn staart.

Wat doet een cultuurparasiet zoal? Hij schrijft je oeverloos lange brieven of e-mails waarin hij je uitnodigt om nog ongepubliceerd werk af te leveren voor een bloemlezing in een andere taal, weliswaar is er geen geld om je te betalen, maar het is wel een hele eer, dus durf, pretentieuze stoethaspel die je bent, maar eens te weigeren. Hij probeert je uit elkaar spattend van een onbegrijpelijk enthousiasme warm te maken voor een fotosessie in kleertjes van spraakmakende ontwerpers want zoiets betekent een geweldige promotiekans voor je werk. Hij laat je weten dat een damesblad je graag wil interviewen over je favoriete gerecht, of restaurant, of vakantieoord, want dat je daarmee een heel ander publiek kunt bereiken, en dat je zeker niet moet neerkijken op de gewone man. Neen, de schrijver dient uit zijn ivoren toren neder te dalen, de levende wereld tegemoet, en dus mee te doen aan de slimste mens, of de domste, als hij tenminste leert om minder moeilijke woorden te gebruiken want anders is de kijker weg.

Ik wou dat ik dit alles uit mijn duim zoog, maar het is helaas maar een greep uit wat hier in de bus valt, en niet eens per jaar, maar gewoon per maand. Dat heb je, als de werkgelegenheid in mijn sector zo sterk stijgt. En soms denkt zelfs deze jongen: misschien moet ik het maar doen. Verstand op nul. Blik op oneindig, meekwekken met de eendjes. Of zoals Queen Victoria naar verluidt haar dochters voorlichting gaf: Sluit je ogen en denk aan Engeland.

Dus dit is mijn droom in deze lome vakantietijd: een boek schrijven met veel seks en geweld, poseren in dure kleertjes of met bordjes mozarella voor mijn neus, en bakken geld verdienen. En daarmee dan een toren bouwen in ivoor. Trots en fallisch hoog, en vooral: voorzien van meerdere sloten.

Holebi                     Erwin Mortier 17 – 6 – 2005
Naar aanleiding van de discussie over het adoptierecht mocht deze jongen weer eens in de krant vernemen tot welke bevolkingsgroep hij behoort. Die discussie gaat namelijk over adoptie bij holebi’s, en een mens weet hoe dat soort discussies in Vlaanderenland doorgaans verloopt. Ongeveer heel de christelijke zuil is deze week in het verzet gekomen, vooral tegen de eigen gristendemocratie omdat deze gewonnen is voor adoptie door, wat was het ook alweer, holebi’s.

Vlaanderen bevindt zich dus nog maar eens op een moreel hellend vlak en moet dringend waterpas worden gezet anders zit het scheef. Meneer Pauly, de voorzitter van de Gezindsbond, vindt adoptie door, hier gaan we weer, holebi’s, riskant. We kunnen niet inschatten, vindt hij, hoe een kind die concrete situatie – opgroeien bij de holebi’s dus – tien, twintig jaar later zal inschatten. Ik weet overigens niet hoe ik meneer Pauly zou inschatten als hij mijn vader was, indien ik een, God verhoede het, holebikind van ‘m was.

De holebi, voor wie het nog niet zou weten, betreft een door de eigenaardigheden der evolutie toevallig op het verkeerde continent terechtgekomen kangoeroesoort. Het valt wel vaker voor. Holebi’s waren eigenlijk bestemd voor een landstreek die vermoedelijk Holibië heet, maar daar zitten ze nu, in ons eigenste Vlaanderen. En we zitten ermee, denkt meneer Pauly vermoedelijk, boven zijn doos met gezinszegeltjes.

Het probleem met holebi’s is dat je ze zo moeilijk kunt herkennen. Ze lijken verdacht sterk op mensen. Ze weten zich als mensen te gedragen. Ze dragen geen hoofddoeken bijvoorbeeld, de meeste toch niet, ze betalen belastingen, kunnen studiebeurzen krijgen, en trouwen en scheiden en ziek worden en doodgaan net als echte mensen. Maar dat ze daarmee ook echte mensen zijn, en evenwaardig lid zijn van deze samenleving, die illusie moeten ze zich nu ook weer niet gaan maken. Dat is duidelijk.

Wat ik, die me nooit erg thuis voel in dit land, niet in de buidel van het Holebischap, noch in de klompen het Vlamingendom, van die hele kwestie vind? Dat er geen groter gruwel bestaat dan de drang naar het normale. Zijn holebi-ouders normaal? Geenszins. Maar dat blijken mijn eigen ouders al evenmin, nu ik oud en wijs genoeg ben om terug te blikken op de twintig jaar die ik als het oudste holebi-kuiken van vijf onder hun vleugels heb doorgebracht. Zijn ze daarom slechte ouders? Ook al niet, integendeel. Ze hebben in die twintig jaar hun krachten en hun zwaktes, hun inzichten en vergissingen op hun kroost losgelaten, en die kroost doet daar soms zijn nadeel mee maar meestal zijn voordeel. Opvoedingen vormen en vertekenen ons, het is niet anders. Ze bieden bescherming, als het goed gaat, maar niet altijd beschutting. En voor wat je thuis niet vind zoek je elders symbolische vaders of moeders.

Weg dus met al dat sanitaire denken. Het Vlaanderen van Meneer Pauly is een knusse verkaveling. Het Vlaanderen van vele holebi’s waarschijnlijk ook. Wat er zich achter de rolluikjes afspeelt, bij holebi of hotero, god zal het weten. Het is er altijd zomer, en iedere dag is zaterdag. Op de landkaart heet Vlaanderen dan ook niet langer Vlaanderen maar Walhallibi.

Darwin voor aap                     Erwin Mortier 27 – 5 – 2005
Het is met religie zoals met bouwkunst. De meeste landschappen zijn mooi omdat er geen architect gepasseerd is, en het aanschijn Gods vind ik genietbaars zolang er niet teveel pilaarbijters in de buurt zijn om er een snor op te tekenen. Maria- what’s in a name- van der Hoeven, de Nederlandse Onderwijsminister van gristelijke signatuur, heeft zich deze week dus gemoeid met haar departement, en als ministers zoiets doen is het wel vaker uitkijken geblazen.

Het moet nu maar ’s uit zijn met die alleenheerschappij van Darwins evolutieleer als verklaring voor het ontstaan en de verspreiding van het leven op onze aardkloot, ergens in de achterbuurten van de melkweg, vindt de bewindsfreule. De ideetjes van die meneer zijn onvolledig. En ook in de wetenschap zijn er ernstige luiden die een scheppende kracht in de natuur niet uitsluiten. Intelligent Design heet dat tegenwoordig, een ander woord voor creationisme. Een nogal onnozele poging om God via de microscoop de biologie in te voeren, noem ik het zelf. Want creationisten zien het klein. De prachtige en vernuftige zweepstaarten van bepaalde bacteriën ronddartelend in een petrischaaltje ontlukt hun steevast een triomfant ‘Zie je Wel? Zoiets complex kan nooit uit zichzelf ontstaan zijn. Leve God!’ Al heet God niet langer God maar is hij een Superieure Intelligentie geworden. Een soort manager, zeg maar.

Religie, op zijn best vind ik het een verfijnde vorm van niet-weten, wat overigens iets anders is dan gecultiveerde domheid. Theologie, het zou een soort toegepaste poëzie kunnen zijn, een speculatie over de poëtica van het universum. Als er een God is, wat zegt de evolutie der soorten op deze planeet dan over Diens bedoelingen als Ultiem Kunstenaar, is wat ik me zou afvragen als ik een theoloog was. Maar dat ben ik niet. Er zijn dagen dat een sterrenhemel me doet denken aan de grafiek van een immense statistische berekening die ik nooit met mijn verstand zal bevatten aangezien ik nooit sterk in statistiek ben geweest. Wie weet is heel die toestand niet meer dan een dagdroom. God doet een dutje onder een boom. Straks wordt hij wakker en verbaast erover dat hij zelfs zoiets eigenaardigs als een Maria van der Hoeven kan dromen.

Foutjes zoeken, wist Goethe al, blijft de lievelingshobby van de mediocriteit. Creationisten zijn de kommaneukers van de schepping. En ze zitten overal. ‘Je gelooft toch niet echt dat de mens afkomstig is van de aap?’ oreerde een zekere meneer Sörensen, een inwoner uit het Brugse, deze week in een krant die zichtbaar opgetogen was dat er in Brugge nog iets anders te klossen valt dan kant.

Ik weet het niet, toch liever een uit de hand gelopen aap dan een gedegenereerde zoon van Adam, me dunkt, als ik zulke luitjes hoor oreren. Allemaal zetelen ze in de beheerraad van de Hemel. Allemaal beschikken ze, in tegenstelling tot mezelf, over een kopietje van het Beleidsplan. Niet dat mijn vertrouwen in Genesis daardoor toeneemt. Een kameel is een paard ontworpen door een comité, zeggen de Britten. Als ik mezelf in de badkamerspiegel bezie, op maandagochtenden die niet bepaald blauw zijn maar grijs, poedelnaakt rillend in de transitzone tussen kamerjas en douchegordijn, met hangbuik en al, om van de rest nog maar te zwijgen, wil ik eerlijk gezegd de Schepper mezelf niet aandoen.

Versteend Verleden                     Erwin Mortier 13 – 5 – 2005
Een paar dagen geleden wijdde Berlijn zijn immense Holocaustgedenkteken in: een vlakte, drie voetbalvelden groot, bezaaid met tweeduizend zevenhonderd en elf betonzuilen van wisselende hoogte, vlakbij de Brandenburger Tor en de Rijksdag. Bezoekers klagen nu al dat die zuilen zo dicht bij mekaar staan dat je niet echt vlotjes met een kinderwagen door dat stenen woud kunt laveren. Ongetwijfeld volgen straks klachten over het gebrek aan toiletten, een tekort aan bankjes waarop men luiers kan verversen en een totaal ontbreken van drankautomaten. Een mens kan stevige dorst krijgen van dat hectaren brede herdenken.

Ik overdrijf natuurlijk, maar zestig jaar, amper zestig jaar zou ik moeten zeggen, na de genocide die plaatsgreep in het hart van ons eigenste continent, het verlichte, zichzelf verfijnd en beschaafd noemende Europa, dreigt de Shoah haast vanzelf een consumptief gegeven te worden. De Holocaust als een lint van benzinestations in de berm van de Europese snelweg waar wij snel even wat verbijstering en postume compassie tanken, en vervolgens weer overgaan tot de orde van onze hyperdrukke dag.

Ik overdrijf alweer, ik weet het. Laat die onbevattelijke aantallen mensenlevens die in de kampen en elders letterlijk in rook zijn opgegaan maar een passend grafmonument krijgen, een loodzwaar uitgestrekt symbool voor de grootste spoorloosheid die we ooit op dit continent ontketend hebben.

Tegelijk is het gemakkelijk om onszelf te identificeren met de gruwel die de slachtoffers van de nazi’s ondergaan hebben. Het is niet moeilijk om verontwaardiging, woede, schaamte en droefenis te voelen bij de ons intussen meer dan vertrouwde beelden uit Dachau, Auschwitz, Treblinka en al die andere dieptepunten op de topografische kaart van de terreur.

Maar kunnen we, om dat herdenken, hoe zal ik het zeggen, volledig te maken, onszelf ook identificeren met de daders? Waarmee ik bedoel: kunnen wij erkennen dat we niet alleen potentiële slachtoffers zijn, maar ook mogelijke beulen? Welke sokkel moet zo’n geheugensteun dan krijgen? Hoe we kunnen we dodelijke terreur op zich herdenken, zonder er een fetisj van te maken?

Hoe we het ook wenden of keren, het nazistische ideaal was ten gronde een esthetiek: een visioen van een maatschappij waarbij de politieke ordening volkomen samenviel met een veronderstelde natuurlijke orde die de moderniteit grondig verstoord had en die dus dringend hersteld moest worden, met verwijdering van alle vieze vlekken. Het was een poging om de politiek overbodig te maken door die volledig in de samenleving te laten verzinken en vervolgens op te lossen met de middelen die we intussen kennen.

Maar hoe gedenk je zoiets? Hoe vat je zulks in een tastbaar gedenkmaal – om een germanisme niet uit de weg te gaan?

Ik weet het niet. Ik ben daar nog niet uit. Ik denk nog na. Maar misschien helpt denken wel. Om toekomstig gedenken voor te zijn.

Bazaar Bozar                     Erwin Mortier 29 – 4 – 2005
“Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten. Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leef.” Neen, ik verkeer niet in een bijbelse stemming vanochtend. Ik vond deze woorden in Psalm 119, de langste in het Boek der Psalmen en de inspiratiebron voor het hart van Der Schwanengesang van Heinrich Schütz, diens laatste grote muziekstuk voor zijn dood, kort na de voltooiing.

Een dikke week geleden brachten het Collegium Vocale en het Concerto Palatino Het Zwanengezang voor een kunstminnend publiek in de Brusselse Miniemenkerk, terwijl in een zijkapel drieëndertig hongerstakende Koerden als sardines in een blik opeengepakt lagen weg te kwijnen. Koerden die vaak al jaren in ons land verblijven, wier kinderen hier geboren werden en school lopen, en die niet terugwillen naar een Turkije dat ook volgens de meest recente rapporten nog steeds de mensenrechten schendt en, om maar iets te noemen, na tachtig jaar blijft weigeren om de moord op anderhalf miljoen Armeniërs te erkennen als wat zoiets is: genocide. Chantage, noemt Minister Dewael de actie. Als er één politieke wolf is die graag zijn tanden in onschuld wast, dan hij wel. Turkije is namelijk geen gevaarlijk land, weet de minister. Dat heeft onze democratie besloten en daarmee basta.

Drieëndertig doden, vindt de Eerwaarde Van der Biest, pastoor van de Miniemenkerk, op zich al een onverdraaglijke gedachte en wie kan hem ongelijk geven? Voor de vijftiende keer al stelt de herder zijn bedehuis open voor wanhopigen die na een onrechtvaardig lange procedure alsnog terug naar afzender moeten. De pastoor noemt zulks zijn plicht als christen. Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, kortom, opdat ik leef, misschien, want de herder zit intussen wel met een moreel dilemma. “Ge zijt in een kerk,’ vertelde hij voor de camera van Terzake. ‘Ge zijt hier een tijd onder de bescherming van God, dus ge moet niet spelen met uw leven.”

Knagen deed ook het geweten van Phillippe Herreweghe, dirigent van het Collegium, “Inderdaad, het is een beetje vreemd,” stelde hij vast. “Ik ben van plan om voor het concert begint aan het publiek aan te kondigen dat die mensen hier zijn en dat we respect hebben voor hun zaak.” Laat Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, met andere woorden.

Niet nodig, oordeelde Bozar, de organisator van het gebeuren. Een voorstel van het orkest om de hongerstakers de kans te geven om de uitvoering van het Schwanengesang bij te wonen werd al even bruusk van tafel geveegd. Een pastoor met een bloedend hart. Een dirigent met een knagend geweten. Een minister met een bek vol hardvochtigheid. Een kunstencentrum dat de andere kant opkijkt en een orkest monddood maakt… Wie zei ook weer dat muziek de zeden verzacht?

Iets meer dan een dikke week geleden stond ik zelf op de planken in Bozar. Grand Hotel Europa heette het evenement. ‘Een pleiade wereldliteratuur’ volgens de euforische brochures, die ‘vragen oproept over nationaliteit, grenzen en identiteit’. Sinds een paar dagen ken ik Bozars antwoord op die vragen: veel mooie muziek, veel fijne schrijvers, dertig halfdode Koerden in een bezemhok, applaus en heel veel stilte.

Land in Zicht                     Erwin Mortier 15 – 4 – 2005
De Noordzee is niet alleen vervuild, hij is ook versnipperd, leerden me deze week een paar journaals en krantenkoppen, tot grote hoogte opgezweept door twee paniekerige schepenen van het uit de hand gelopen vissersdorp Heist. Al een paar jaar ligt daar een zandbank voor het strand en die ligt daar blijkbaar in de weg van de zee. Althans bezien vanop het land, in de ogen der schepenen en de lokale horeca, die Atlantikwall van kamers met uitzicht en overdekte terrassen op een bedje van gewapend beton.

Door de zandbank, die niet van pan lijkt om te verkassen, dreigt Heist er zomaar een kleine kilometer landmassa bij te krijgen, helemaal voor niets. Daar zou een mens blij mee moeten zijn, schrijver dezes in het bijzonder, voor wie het vaderland vaak van een claustrofobische benepenheid blijk geeft. Maar in Heist vreest men dat de gemiddelde kusttoerist straks vanaf de dijk bijna twee kilometer zal moeten stappen voor hij de branding zijn hielen kan laten likken, en dat is, nog steeds volgens schepenen en horeca, dik een kilometer te ver. Straks verkiest al dat vakantievolk een andere badplaats, met een normaal strand voor de deur. De Heistse watersportclub, die dure bootjes verhuurt aan dure mensen, laat weten nu al verlies te lijden in het steeds ondieper wordende water.

Vlaanderen moet daarom dringend een kilometer worden ingekort. De schep in die zandbank dus. En daar knellen meerdere schoenen, of laarzen, of sandaaltjes, want liefst drie ministers hangen als de geest van God over de woelige wateren voor onze kust.

Minister Peeters, bevoegd voor zoveel mogelijk milieuvervuiling, wat een synoniem is voor Vlaamse economie, heeft ook Natuur in zijn portefeuille zitten. Zolang er ook maar één garnaal in het troebele Noordzeewater rondscharrelt kan Meneer Peeters daar niet vanaf. Minister Verwilghen, die graag in het Heistse gaat zeilen en er een betonblok met uitzicht betrekt, moet naast economie, telecommunicatie, buitenlandse handel en energie ook op de wetenschap passen, en hoe meer de Noordzee vervuilt, hoe meer wetenschap er nodig is om al die troep te meten. Vice-premier Vande Lanotte blijkt dan weer de Noordzee als dusdanig in het oog te moeten houden, en wat is een zandbank in Heist als je de hele kustlijn voor je hebt? Niet veel.

Daarom allicht, dat de klagende Heistenaren het over een andere boeg gooien. Niet alleen verzanden de inkomsten van de hoteluitbaters door die bank, ze blijkt nu ook gevaarlijk. Een zandbank brengt kellen met zich mee, dat zijn waterplassen bij eb, waardoor bij vloed het waterniveau rond zo’n bank heel snel toeneemt, en eventuele dagjesmensen en hun koelboxen van het vasteland afgesneden raken Er is ook sprake van muien; zandgeulen die sterke stromingen kunnen veroorzaken en aldus die dagjesmensen, hun koelboxen en ander gerief niet alleen isoleren maar ook kunnen wegspoelen. Een leeg strand vol verdwaalde teenpantoffels, tennisrackets, aangespoelde teddybeertjes, restjes bikini en pistolets met eiersalade, mijn gemoed schiet vol. Zandbanken, kellen, muien. Alle goede dingen bestaan nog steeds uit drie, al zal de horeca van Heist dat niet graag horen, en zullen de schepenen der kustgemeente zeggen dat ik, in tegenstelling tot die zandbank, gevaarlijk aan het afdrijven ben.

Deukdijen                     Erwin Mortier 1 – 4 – 2005
Een aprilgrap is de mededeling dat steeds meer Vlamingen last hebben van deukdijen niet. Ik las het bericht al een paar dagen geleden in diverse kranten. Deukdijen in volle opmars, kopte het Belang van Limburg verontrust – waar is de tijd dat ze ginder vooral last hadden van stoflong.

Het Vito, dat is het Vlaams Instituut voor Technologische Ontwikkeling, ziet de dijen in kwestie als sinds eind vorige eeuw in aantal toenemen. Hadden in 1998 amper 200 kantoorbediendes las van mysterieuze ribbels in hun bovenbenen, anno nu zijn het er al een duizendtal. Ik vraag me nu even niet af hoe het Vito die deuken zo precies weet te tellen. Naar verluidt werd de nieuwe aandoening voor het eerst vastgesteld in een Belgische Bank waarvan de naam niet wordt genoemd, misschien om te vermijden dat de winstcijfers dezelfde weg op gaan als het billenvet van de werknemers.

Het fenomeen heeft overigens een officiële naam: Lipoatrophia Semicircularis, een nieuwe ster in het uitdijend heelal der medische begrippen. Het klinkt een stuk voornamer dan halfcirkelvormige vetverdwijning, wat ongeveer hetzelfde wil zeggen, en je krijgt niet terugbetaald van de ziekteverzekering, maar het staat wel chic op je visitekaart.

Wie deukdijen heeft, voor wie aan een stukje zelfdiagnose wil doen, vertoont in beide bovenbenen een ribbel van circa 2 tot 4 centimeter breed, waar het vetweefsel wegsmelt. Bij dames doen de ribbels zich sneller voor dan bij de heren, heeft het Vito ook nog vastgesteld, alsook dat bij dames die vaak van schoenen wisselen de deuken geen ribbels vormen, maar diffusere patronen naargelang de hoogte van hun hakken. Deukdij verschijnt namelijk altijd op precies 72 centimeter hoogte, dat is de standaardafmeting van de hedendaagse werktafelpoot. Tenzij die in jouw kantoor 74 centimeter bedragen, dan ribbelen je dijen twee centimeter hoger.

Over de oorzaken van het verschijnsel tast onze wetenschap voorlopig in het duister onder het tafelblad van het onbekende, maar men vermoedt dat electro-smog er voor iets tussen zit. Electro-smog. Wat is het bediendebestaan tegenwoordig toch opwindend. In onze dubbel en dik geïsoleerde kantoortorens waren onzichtbare elektrische mistbanken rond, afgestoten door computers en ander hoogtechnologisch, die anders door de ramen zouden wegglippen maar nu rond onze lendenen blijven hangen en er hun tandjes in zetten. Zo zie je nog maar eens hoe het zit met de vooruitgang. You win some, you loose some. Wat je aan stookolie uitspaart verlies je aan taille.

Voor de hypochonders onder ons heeft het Vito wel een geruststellende mededeling: Deukdijen zijn niet pijnlijk, onschadelijk, en geven uitsluitend een esthetische hinder. Al is dat laatste natuurlijk subjectief. Wie de hoogte van zijn bureaustoel geregeld aanpast kan zijn benen van de meest originiele motiefjes voorzien. En wie van zijn deuken afwil, die kan altijd het raam openzetten. Of doen zoals ik: In een kamer werken met vooroorlogs dun vensterglas en een rolluik dat geregeld hapert. Je dijen blijven intact, al krijg je er wel een punthoofd van.

Stilleven met roze uien                     Erwin Mortier 18 – 3 – 2005
Opvallend hoeveel Vlaams Belang – kopstukken zich dezer dagen outen als fervente cultuurminnaars. Philip Dewinter brengt graag, zo leerde me Terzake, al eens een avondje door in de Bourla, zij het, vermoed ik, vooral om te kijken of er niet teveel acteurs op de bühne masturberen. Verder wist hij te vertellen dat Delvaux een duidelijk Belgische schilder is is, aangezien hij de burgerlijke waarden van zijn periode weerspiegelt. Daar heeft een mens niet van terug.

Ook Gerolf Annemans liet zich niet onbetuigd en noemt zich op zijn eigen webstek een, ik citeer, ‘door rauwe passie gedreven amateur van de West-Europese beschaving. En dus van haar kunst.’ Ipso facto, voegt hij eraan toe. Dat is Latijn, voor alle duidelijkheid.

In het kielzog van ma en pa heeft Gerolfje toen hij nog klein was duidelijk flink door Europa geboemeld. Ga maar na: een wekenlange omzwerving door Hellas, ‘van Saloniki tot diep in de Peloponnesos. De gehele laars van Italië met een grondigheid die mij nu op latere leeftijd nog verbaast’ (mij ook trouwens). En verder ‘Sicilië tot in de krater van Vulcano,’ het Prado, het Escorial, ja, zelfs de moskee van Cordoba en het Alhambra in Granada hebben Gerolf Annemans niet gemankeerd, en ook Toulouse-Lautrec heeft zich in Albi in Gerolfs minnende blik mogen verheugen. ‘In die krachtige bodem van de West-Europese beschaving’ – en ik ben dus, alweer voor alle duidelijkheid, nog steeds aan het citeren – ‘heeft de kunst wortel geschoten die ik liefheb.’ Afijn, een mens is ineens gerustgesteld. Een Vlaams Belanger als Cultuurminister, dat zit wel snor. We zullen artistiek wortelen dat het een aard heeft, straks.

Op Gerolfjes webstek kun je overigens ook doorklikken naar ’s mans eigen artistieke gewrochten. Ik kan het iedereen aanbevelen. ‘Potlood naar Vermeer: de liefdesbrief,’ heet een houterig schetsje. ‘Olie op papier naar Cezanne: Roze uien.’ Dat is een stilleven, en gelukkig dat er een ondertitel is want die uien lijken wel raapjes.

Het is al te gemakkelijk, ik weet het, om me vrolijk te maken om zulk konterfeitsel, dat op tentoonstellingen van Welzijnszorg in de parochiezaal niet eens onrechtvaardig “verdienstelijk” mag heten. Het gaat me om dat ‘naar’, om dat ‘naar Cezanne’, ‘naar Vermeer’. Ik huiver voor een Vlaanderen dat als het van het Belang afhangt, alleen maar ‘naar zichzelf’ mag schilderen, acteren, schrijven, zingen of sculpteren tot het ingelijst in de geschiedenis hangt te bestoffen als een stilleven van levende doden.

De psychologie van de koe                     Erwin Mortier 4 – 3 – 2005
Koeien beschikken over een geheim geestesleven, mocht ik gedrukt zien in de kolommen van de Sunday Times, zomaar, bij het ontbijt, zonder enige waarschuwing. Ze onderhouden intensieve vriendschappen, kunnen sommige van hun buren in de stal niet uitstaan en zijn bijzonder wellustig aangelegd. ‘Ze zien er wel kalm uit,’ wist ene Professor Webster, hooggeleerd in de beestenkunde, te melden, ‘maar in werkelijkheid zijn het homoseksuele nymfomaniakken.’ Daarnaast reageert de koe naar het schijnt ook bijzonder opgewonden op intellectuele uitdagingen. Zweedse kruiswoordraadsels en zo.

Dat was wel even slikken. Niet zozeer, of niet alleen maar omdat ik de dag voordien nog een krachtige bouillon had getrokken van de nymfomaniak in kwestie, en ook niet omdat ik me nu al een week schuldig afvraag of ik wie weet het runder-equivalent van Ludwig Wittgenstein of Markies de Sade gebruikt heb als basis voor de pompoensoep.

Nee, ik ging er, naïef, begrijp ik nu, van uit dat runderen gewoon gelukkig zijn. Die prachtige monumentale boeddhabeelden op poten, wier bevallig gewimperde ogen een zeker Zen uitstralen en die, zo leek het me, dag in dag uit verzonken liggen in het nirwana van hun herkauwende spijsvertering. De koe als contemplatieve machine. Stop er aan de ene kant als hypothese gras in en er komt onderaan melk als conclusie uit tevoorschijn. Ik word geloof ik lyrisch.

‘We moeten de koe dringend anders gaan bekijken’, besloot de professor in de Beestologie, maar daarmee was de kous niet af. Want een kolom of wat verder meldde een van zijn collega’s, professor in het Dierlijk Welzijn, in Cambridge nog wel, dat schapen maar liefst 50 snoeten van soortgenoten kunnen onthouden. ‘Ook in profiel’, werd er omineus aan toegevoegd. Iets waar ik zelfs klaarwakker en broodnuchter zelden in slaag.

Alsof dat al op zich nog niet volstond liet de universiteit van Bristol dan weer weten dat we ook kippen het beste behandelen als individuen met hun eigen behoeften en problemen. Daarmee kwam de werkelijkheid wel heel dichtbij. Er lopen vier van die individuen in mijn achtertuin. Rond deze tijd van het jaar lijkt die één grote voordeelmand waar de dames in scharrelen op zoek naar een slagje. Winter. De aarde in de uitverkoop. Ik was al blij met de eieren.

Volgende maand houden al die professoren samen in Londen een congres over ‘Mededogen op de Wereldboerderij’.

Mededogen op de Wereldboerderij, dacht ik, terwijl ik, weer een illusie armer, de krant dichtvouwde, zijn oorlogen op een hoopje veegde, en me klaarmaakte om naar buiten te gaan, de Mensenboerderij tegemoet, waar ik me dagelijks afvraag welk schaap een wolf verbergt. In profiel of niet.

Heren maken de man                    
Televisie, ergens in de jaren negentig, na het vallen van de Muur en de laatste zekerheden, moet het medium zich van de aardbodem losgemaakt hebben en zich intussen in een baan rond Titan bevinden, waar mogelijk leven is dat nog nooit van kijkcijfers gehoord heeft, dacht ik een paar dagen geleden bij het aanschouwen van De Heren maken de man, een programma, volgens de omroeper van dienst, waarin vijf “gays” een heteroseksuele medemens van de mannelijke kunne enig smaakbesef willen bijbrengen. Het soort uitzending dus, waar ik graag reikhalzend naar uitzie om nog eens het ergste te kunnen vrezen zonder daarin bedrogen uit te komen.

De vijf heren, een verzameling clichés voorzien van een coiffure, twee ervan droegen overigens namen als Jani en Jerko – de generatie die gedoopt is met merknamen voor yoghurtpapjes begint ook al schaamhaar te krijgen, bedacht ik, niet zonder meligheid – de heren dus, togen naar Brugge om daar een zekere Dominiek te voorzien van een nieuwe bek, een andere klerenkast en een originele manier om zijn vriendin ten huwelijk te vragen.

Dominiek leek me overigens het type medemens waarbij ik spontaan aan euthanasie moet denken, eerder dan aan restyling. Zulke observaties houd ik doorgaans voor mezelf, wees gerust, maar na nog geen dertig seconden had ik al meteen medelijden met deze zeer modale Vlaming in de greep van vijftig gemanicuurde vingertjes die hem begonnen te renoveren.

‘Onthoud het, Dominiek,’ neuzelde ene Peter, kapper van professie, waarschijnlijk ook uit roeping, terwijl hij Dominieks vlasblonde lokken van hun middenstreep ontdeed en een heel assortiment crèmes van één der sponsor aanprees, ‘spendeer minstens twintig minuten per dag in de badkamer!’

Dominiek knikte gedwee. Op zijn hoofd zocht, na Peters ingreep met schaar en gel, één of ander Tasmaans buideldier vergeefs naar een plekje voor de winterslaap. Zijn kleurloze garderobe had hij intussen ingewisseld voor hippe pakken met een roze das, dat was een grapje waarschijnlijk; en in zijn keuken stond een zeker Flip een heleboel verse ingrediënten naar de haaien te roerbakken in een wok.

Televisie, dacht ik in een ultieme poging om enige relevantie aan mijn kijkgedrag te ontlenen, wordt steeds meer iets dat een onduidelijk midden houdt tussen een pretpark en een interneringskamp. Blondjes van beide geslachten zetten er, één en al contractuele geestdrift uitstralend, mensen die het ook niet kunnen helpen stijlvol in de zeik. Toen ik nog jong was en er ideologieën bestonden noemde men zoiets cynisme – het vlokte rond Peters ellebogen op als een shampoo tegen roos, maar voor ik tot nog gewaagder metaforen kwam was het alweer tijd voor de reclame.

Enigszins desolaat na al die kleurenpracht strekte zich mijn eigen badkamer voor me uit. ‘Twintig minuten,’ dacht ik. ‘Wat kan ik hier, onder het ongenadige schijnsel van de neonlamp, in godsnaam twintig minuten lang doen? Een boekenkast installeren? Pottenbakken? Enigszins opgelucht liet ik de natuur zijn gang gaan en vroeg me niet luidop af hoe stijlgoeroes kakken.

Oma Cultuur
Oma cultuur is stervende en ze weet het. Ze heeft de laatste tijd steeds vaker last van water in de benen, maar haar geest is nog altijd even helder, ook al zit ze in een karretje met een deken op haar schoot, in een rusthuis dat, o toeval, Vlaanderen heet.

De laatste dagen krijgt Oma veel bezoek. Van haar neefje de minister. Ook Oom Omroep komt te pas en te onpas bij oma over de vloer. ‘Kijken of ik nog adem’, denkt Oma Cultuur. ‘Ze ruiken het geld. Kunnen niet wachten om met de erfenis grote sier te maken op de kermis.’ Maar ze zwijgt. Oma cultuur heeft veel oorlogen meegemaakt, dat hardt een mens.

Oom Omroep heeft een boekje meegebracht voor oma. Een detective. Oma cultuur houdt niet van detectives. Ze vindt detectives de porno van de literatuur, maar ze zegt niets. Oma Cultuur weet wat stijl is – en schofferen is oma’s stijl niet.

‘Voor Oma, vanwege je jongste zoon die je in stilte zo bewonderd,’ heeft Oom Omroep voor in het boek geschreven.

‘Bewonderd met een d,’ denkt Oma. ‘Waar is die jongen naar school geweest?’

Oma Cultuur herinnert zich Oom Omroep nog toen hij klein was. Nooit veel punten gehaald op spelling. Hij had het meer voor techniek. Radio’s, beeldbuiskasten, telefoontoestellen, alles schroefde Oom Omroep geestdriftig uit elkaar, maar toen hij alles weer in elkaar had gedraaid, bleek niets nog te zijn als voorheen. ‘Geen haar veranderd,’ denkt Oma.

Neefje Minister vraagt of oma het een beetje naar haar zin heeft. Oma Cultuur begrijpt hem maar half. Nee, ze is niet hardhorig. ‘Waarom spreekt die snotneus verkaveld Brabants?’ vraagt ze zich af. ‘Is de Taal niet Gansch het Volk?’

‘Teveel met leeuwenvlaggen gewapperd. Te weinig gelezen en veel te lang kniebroeken gedragen ook,’ mijmert oma, alweer in stilte.

Ook oma’s ogen zijn nog goed. Ze heeft Neefje minister en Oom omroep wel zien smiezen met de dokters.

Oma Cultuur denkt ineens aan Paus Leo de Grote. Nee, ze is niet dement, en al evenmin dol op pausen, maar ze kent haar geschiedenis. Ze denkt aan die stralende julidag van het jaar 452 toen Paus Leo de Grote puur met woorden de Hunnen voor de poorten van Rome tegenhield.

‘Januari 2005,’ denkt Oma Cultuur vervolgens. ‘Motregen, mist en de Hunnen zitten hier naast mij, links en rechts. Wrijven over mijn knietjes. Geven me schouderklopjes, nemen o zo bezorgd mijn oude doorleefde handen in hun grijpgrage pootjes.

‘Je krijgt een heel nieuw knus kamertje,’ fluistert Oom omroep in oma’s oor.

‘Dat andere werd een beetje te duur,’ glimlacht Neefje Minister. ‘Maar het is heel gezellig. Een heel lief kamertje voor jou alleen. En als je echt sukkelachtig zou worden, zijn we op alles voorzien. Ga maar eens kijken…’

’Iemand stuurt oma’s rolstoel over de tegels onder de neonbakken naar buiten.

‘Tot Morgen,’ roepen Oom omroep en Neefje Minister met een neon grijnslach om de lippen.

‘Verraad,’ denkt Oma Cultuur.

‘Moord,’ vloekt ze tenslotte hardop.

Maar de deur van de lift is dan al dichtgevallen.

One Response to “Erwin Mortier”

  1. débloque-notes » Blog Archive » Il Combattimento di Tancredi e Clorinda écrit :

    [...] bien mieux compris. Dommage, car j’y allais en partie pour le texte écrit par Erwin Mortier. Point fort : à la fin de l’aria finale de Clorinda, j’avais les yeu [...]

Répondre

*